De Groene Amsterdammer 14 (6 april 2022)
Elementen voor de toekomst: fosfor
Twee derde van het winbare fosfor, een element dat cruciaal is om de akkers van de toekomst mee te bemesten, ligt in Marokko. En wij spoelen het door de wc.
Dit artikel is deel van een reeks van Sanne Bloemink en mij over de elementen die we nodig hebben voor een duurzame toekomst.
- Lees ook: Verbeter de wereld, begin een bedrijf (Trouw)
Een boer strooit kunstmest uit over zijn veld bij het dorp Klehara in India, 3 augustus 2021 © Narinder Nanu / AFP / ANP
Vergeet zonnebloemolie, vergeet tarwe. De echte voedselcrisis waar de wereld door de oorlog in Oekraïne nu een voorproefje van krijgt, gaat over kunstmest. Bijna veertig procent van de wereldbevolking krijgt eten op het bord dankzij kunstmest – een mix van vooral stikstof, fosfaat en kalium – die de landbouwopbrengsten tot enorme hoogten heeft opgestuwd. De ingrediënten daarvoor halen we voor een flink deel uit Rusland (kalium en fosfaat) of produceren we met Russisch gas (stikstof) waarvan de prijs momenteel volledig over de kop gaat. Poetin heeft dus met een oorverdovende explosie het voedselvraagstuk op de agenda gezet: kunnen we de huidige voedselproductie wel handhaven, hoe komen we aan de benodigde nutriënten, en kan iedereen dat betalen?
Het antwoord verschilt per element. Kalium is niet zo heel schaars, dat kunnen we op veel andere plaatsen vinden. Stikstof zit in de lucht en zou je ook met groene energie kunnen maken. Ook zijn er vlinderbloemige planten, zoals bonen, die stikstof kunnen vangen en opslaan in de bodem. Maar er is één element waar dat niet voor geldt, een element dat cruciaal is voor onze cellen en voor ons dna, een element dat overal op aarde in de bodem zit maar slechts in lage concentraties, een element dat we daarom in verre landen mijnen en via kunstmestfabrieken naar onze akkers transporteren, waarna we het opeten en door de wc spoelen, een lineair proces dat eindig is en in de loop van de komende eeuw of eeuwen onherroepelijk heel erg duur zal gaan worden. Dat element is fosfor, in zijn gebonden toestand beter bekend als fosfaat.
Elementen voor een duurzame toekomst - We willen steeds minder afhankelijk zijn van olie, gas en kolen. Maar voor de groene economie zijn nieuwe bouwstenen nodig. In deze serie onderzoeken we (chemische) elementen die onontbeerlijk zijn voor de economie van de toekomst. Deze keer: fosfor.
Naast het huis van Henk Breman ligt een paardenbak. Puur zand. ‘Geel zand, zonder humus. Zo ziet de grond onder Salland eruit. Er ligt een kleine humusrijke toplaag op, dankzij planten die voedingsstoffen diep uit de bodem naar boven halen.’ Breman, met een kleine bril en een baard, heeft zich een groot deel van zijn leven als agrobioloog op Afrika gefocust en geldt nu hij met pensioen is nog steeds als een autoriteit als het gaat om bodems en bemesting. In afwachting van een ecologisch woonproject woont hij met zijn vrouw tijdelijk bij het dorpje Haarle aan de voet van de Sallandse Heuvelrug.
‘Planten hebben voor hun groei zeventien elementen nodig’, vertelt hij. ‘Eén daarvan is altijd de beperkende factor, die verdere groei van de opbrengst limiteert. Meestal is dat een van de grote drie: N, P of K, oftewel stikstof, fosfaat of kalium. Door akkerbouw, waarbij je elk jaar de planten oogst, worden die elementen al snel uitgeput en die moet je dan aanvullen. Als je dat niet doet, loopt de opbrengst terug. Dat werkt zo in de hele wereld. Mensen denken dat het probleem van arme gebieden zoals de Sahel de droogte is. Dat is echt niet zo. De beperkende factor is de beschikbaarheid van voedingselementen in de bodem. Het moet wel heel erg droog zijn wil de regen de beperkende factor zijn. Met juiste bemesting kunnen de gewasopbrengsten in de Sahel drie tot vijf keer hoger worden.’
Breman loopt een beetje mank, met een wandelstok, sinds er ooit een vrachtwagen vol zand met twee wielen op zijn been bleef staan, in Rwanda. Breman was directeur Afrika van het International Fertilizer Center, waar hij zich inzette voor landbouwontwikkeling door een betere toegang tot onder meer gewassen en kunstmest. Immers, zegt hij, de opbrengst op arme gronden kan pas omhoog als je meststoffen van buiten brengt. Hij neemt een handje aarde uit zijn tuin naast de paardenbak. Goede, zwarte aarde, van buiten aangevoerd. ‘Dat is hoe mensen het altijd hebben gedaan. Ze kozen de beste grond voor hun akkers en vulden die aan met extra voeding van de arme gronden. Precies wat hier in Salland is gebeurd. Het vee liep op de zandrug, die nadat de bossen waren gekapt langzaam armer werd. Hun mest werd naar de akkers, oftewel de esgronden gebracht. Vee diende dus primair voor transport van voedingsstoffen van de woeste gronden naar de esgronden.’
Maar langzaam putte dat de grond uit en werden de arme gronden armer. Zo ontstonden de heidevelden en later de stuifzandgebieden. ‘Mensen gingen de esgronden aanvullend bemesten met compost van etensresten en van menselijke uitwerpselen. Maar de voedingsstoffen komen natuurlijk gewoon uit dezelfde gronden. Zelfs vanuit de steden werden ze teruggebracht, op beerschuiten van waaruit compost en uitwerpselen naar de akkers gebracht werden.’ De totale hoeveelheid voedingsstoffen groeit dan niet, er is alleen sprake van verplaatsen.
In 1804 nam de Duitse wetenschapper Alexander von Humboldt uit Peru een goedje mee dat opvallend goed werkte als mest. Het was guano, vogelpoep, dat op sommige eilandjes waar meeuwen en aalscholvers duizenden jaren ongestoord hadden gebroed in enorme hoeveelheden werd gevonden. Het was al wel bekend, ook bij de Inca’s al, maar Von Humboldt wist er in Europa nieuw enthousiasme voor te genereren. Guano bevat vooral fosfaat en stikstof en werd in de tweede helft van de eeuw heel populair. De Verenigde Staten legden beslag op zo’n honderd guano-eilanden, Spanje voerde er zelfs nog oorlog om tegen Peru, en ook Nederland had op Curaçao een kleine guanoreserve om af te graven.
Op steeds minder plaatsen wordt fosfor nog teruggebracht op het land. Het grootste deel reist onherroepelijk één richting op, en dat is het riool
Terwijl wetenschappers eind negentiende, begin twintigste eeuw grote doorbraken boekten met het synthetisch vervaardigen van stikstof werd er in verschillende landen fosfaatrots ontdekt, versteende afzettingen van zeedieren met een hoge concentratie van het element fosfor. Met hulp van zwavelzuur bleek dat bruikbaar te kunnen worden gemaakt als mest. In de juiste mix, aangevuld met kalium, eveneens uit de grond, wisten boeren hun opbrengsten radicaal te verhogen. Deze kunstmestrevolutie vormde de motor voor de ongekende bevolkingsgroei in de twintigste eeuw, terwijl de woeste gronden zich weer konden herstellen.
‘Zonder kunstmest konden boeren op akkers, afhankelijk van de bodemgesteldheid en het klimaat, vijfhonderd tot zeventienhonderd kilo graan per hectare produceren’, zegt Breman. ‘Door de woeste gronden te exploiteren wisten Nederlandse boeren dat naar 2200 kilo per hectare te krijgen. Maar met de kunstmest kwam de sprong: de opbrengst steeg hier naar wel tien- of elfduizend kilo graan per hectare. Dat was zonder kunstmest fysiek onmogelijk.’
Nederlandse boeren gebruiken nu vooral dierlijke mest. We hebben zo veel vee dat we die mest aan de straatstenen niet kwijt kunnen. Sterker nog, omdat het teveel aan stikstof en fosfaat het water vervuilt, algengroei veroorzaakt en plantensoorten verdrukt, krijgt onze landbouw fosfaatplafonds en fosfaatrechten opgelegd. Maar al dat fosfaat komt hier van oorsprong niet vandaan. Dat fosfaat komt ons land vooral binnen in de vorm van diervoer, met name soja, afkomstig van uitgestrekte Braziliaanse akkers. En die soja is ook maar weer een tussenstation, want de sojaplant haalt zijn fosfaat uit de kunstmest en die wordt gefabriceerd uit fosfaatrots. Zo zijn we weer terug bij dit bijzondere gesteente. Een gesteente dat maar op een beperkt aantal plekken in de wereld te vinden is, in landen die daarmee een cruciale spil zijn in de wereldvoedselvoorziening. Door een onwaarschijnlijk toeval ligt maar liefst twee derde van de hele wereldvoorraad in één land: Marokko. Zoals de Marokkanen zelf zeggen: ‘C’est une scandale geologique.’
Wie vanaf Casablanca anderhalf uur naar het binnenland rijdt, van de groene akkerlanden naar de droge steenvlaktes aan de voet van de Hoge Atlas, komt terecht in een fascinerend maanlandschap. Langs de hele horizon zien we langgerekte steenhopen van veertig tot wel driehonderd meter hoog die het overblijfsel zijn van mijnbouw. Al honderd jaar wordt hier intussen gegraven naar fosfaatrots, in open mijnen van wel vijftig tot honderd meter diep. De onbruikbare aarde en kalksteen wordt in hopen aan de kant gelegd, te duur om ooit nog op te ruimen. Het graafwerk trekt langzaam verder, heuvel voor heuvel. In één provincie ligt maar liefst een derde van de hele wereldvoorraad onder de rood-gele aarde. Samen met een streek verderop, Benguerir, en een streek in de Westelijke Sahara – dat door Marokko wordt geclaimd – bevat de aarde hier twee derde van alle fosfaatrots in de wereld. Marokko zit op een strategische goudmijn.
De allereerste mijn, waar in 1920 voor het eerst werd begonnen met graven, is nu een door onkruid en struiken begroeid valleitje in een verarmde buitenwijk van het kleine dorpje Boujniba. Het is markt vandaag. Boven verkopen de zichtbaar arme bewoners elkaar fruit, groente, kruiden, brood, schapenvlees, aardewerk, schoenen, plastic stoeltjes, tweedehands gereedschap, lappen stof en zakken thee. Beneden, onder aan de met afval en plastic bezaaide helling, is het een woestenij. Alleen een schaapherder waagt zich tussen de ruïnes van de eerste wasfabriek die hier door de Fransen werd gebouwd om de fosfaatrots te zuiveren. De Fransen waren in 1920 zo verstandig om meteen een semi-staatsbedrijf op te richten, genaamd ocp (Office Chérifien des Phosphates), dat namens de overheid het fosfaat ging exploiteren. ocp is nog steeds de trots van het land en zorgt intussen voor een kwart van de Marokkaanse export. De omzet bedroeg afgelopen jaren meer dan vijf miljard euro. In de verte is een grote industriële mijn te zien waar graafmachines en transportbanden gestaag de kubieke meters staan af te voeren.
Het kloppend hart in de mijnstreek is Khouribga, een relatief groene stad met rechte lanen, palmbomen en fonteinen, allemaal door ocp uit de grond gestampt. ‘Vroeger was alles van ocp’, zegt Radouane Asfary, een civiel ingenieur uit het stadje die ons met alle liefde rondleidt in en rond Khouribga, om een indruk te krijgen van de mijnbouw. Hij woont zelf in ‘ocp village’, een rustige woonwijk met weelderige tuinen, waar het ruikt naar sinaasappelbloesem en lavendel. Over de rand van Asfary’s achtertuin groeit de paarse bougainvillea over de muren. ‘Hier woonden vroeger de ingenieurs van ocp’, zegt Asfary. ‘Toen ocp de huizen van de hand deed, heb ik dit huis direct gekocht. Dit was mijn kans om de drukte van Casablanca te ontvluchten. Sindsdien werk ik alleen nog maar in dit gebied. Dan kan ik lekker thuis werken, bij mijn gezin.’
Asfary is betrokken bij veel verschillende bouwprojecten, van ziekenhuizen tot woonhuizen. ‘Ik heb in mijn werk veel te maken gehad met ocp. Alles hier is door ocp gebouwd: ziekenhuizen, wegen, scholen, huizen. Zij bepalen waar de snelwegen wel en niet mogen komen. Het gaat natuurlijk om geld, maar ik denk niet dat dat erg is. Als gemeenschap kunnen we meeprofiteren, als we maar duidelijk kaders stellen. Zonder fosfaat was deze stad er niet geweest.’
Een eeuw geleden, bij de eerste fosfaatvondst, woonden hier alleen een paar Berberstammen die nomadisch waren en vooral schapen hoedden. Maar toen de mijnbouw begon, trokken heel veel arbeiders uit alle hoeken van het land hierheen om geld te verdienen met het zware werk.
‘Stikstof kunnen we later gewoon terugwinnen uit de lucht. Maar als je fosfaat op maakt… dan is het voor altijd op. We moeten de cirkel gaan sluiten’
Het begint heet te worden in het dorre land, dat naast de mijnhopen vooral bestaat uit stenen, stenen en nog eens stenen. Asfary blijft zijn dikke rode fleecetrui aanhouden. Hij rijdt ons tot voor de poort van de grootste mijn van het land, Sidi Chenane, die net als de andere niet toegankelijk is. Op interviewverzoeken geeft ocp geen reactie. Dit is een strategische sector, en bovendien willen journalisten ook nog wel eens de aandacht vestigen op de vervuiling en de zware metalen in kunstmest. De mijn is afgesloten met prikkeldraad. Op een van de heuvels staat heel groot een eerbetoon aan ‘Allah, de natie en de koning’, het motto van het land. Achter die heuvel ligt een enorme steengroeve. Elke steen die meer dan 25 procent fosfaat bevat, wordt hier gewassen en vergruisd en met lange transportbanden door het landschap naar het beginpunt van een innovatieve pijplijn vervoerd die alle fosfaat naar Al Jadida brengt, een grote industriële haven ten zuiden van Casablanca.
Ook die haven zelf, twee uur rijden van Khouribga, aan de Atlantische kust, mogen we niet in. Tussen de hekken door zien we het enorme industriële complex waar de pijplijn van ocp uitmondt in de grootste kunstmestfabriek ter wereld. Fosfaatrots wordt ook als grondstof verkocht, maar een groot deel wordt hier opgelost in zwavelzuur. Zo ontstaat fosforzuur, oplosbaar in water, waar verschillende industriële toepassingen voor zijn. De toepassing die verreweg het meeste fosfor vraagt, een toepassing die ook verreweg het meest cruciaal is voor de toekomst van onze wereld, is kunstmest. ocp maakt dat hier, door fosfaatzuur met ammoniak of calcium te neutraliseren en te verschepen naar de hele wereld, waar het element fosfor in korrels wordt verspreid op miljoenen akkers vol tarwe, rijst, maïs en soja.
Een deel bindt zich vaak aan de grond en kan door gewassen niet worden opgenomen. De rest wordt opgenomen door de wortels van de planten die er groeien en die door dieren en mensen gegeten worden. Al dan niet via het tussenstation van dierlijke mest en weer nieuwe gewassen verdwijnt al dit fosfaat aan het eind van de keten via meer dan zeven miljard magen het toilet in. Op steeds minder plaatsen wordt dit nog teruggebracht op het land, daarvoor is het te vervuild met afval, medicijnresten, microplastics, metalen en ziektekiemen. Het grootste deel van de fosfor reist onherroepelijk één richting op, en dat is richting het riool.
Wagens met onbehandeld fosfaat bij een fosfaat mijn van de Nationale Marokkaanse Fosfaat Company (OCP) 100 kilometer ten zuidwesten van de stad Laayoune (Marokko)/ Westelijke Sahara, 18 februari 2016 © Youssef Boudlal / Reuters
Marokko zit voorlopig dus wel gebakken, maar er is een man uit Khouribga die daar niet zo enthousiast over is. Zijn naam is Mohamed Takhim, een chemisch procestechnoloog, en hij heeft zich voorgenomen om hier iets aan te doen. Om hem goed te begrijpen moeten we eerst de reis afmaken die de fosfor aflegt door het riool. Het beste uitzicht daarop heb je vanuit de controlekamer in de slibverwerkingsinstallatie van hvc in Dordrecht, een bedrijf dat namens acht waterschappen uit het westen van het land rioolslib verwerkt. Er is een vergelijkbare installatie in Noord-Brabant, van snb in Moerdijk, en samen verwerken ze het grootste deel van wat we in Nederland door het riool spoelen. Onder onze cabine zien we vijf grote bunkers vol stinkend slib. Een van de losdeuren gaat open en een vrachtwagen van een waterschap voegt er weer een lading aan toe. Duizend tot vijftienhonderd ton stront, iedere dag weer.
Er staan enorme kranen, die het slib oppakken en in grote trechters gooien. Van daaraf wordt het de fabriek in gepompt, langs vier verschillende verwerkingslijnen. Alles gaat naar meterslange metalen duikbootachtige reservoirs waar het met hete stoom wordt gedroogd en homogeen gemaakt. De gedroogde brij komt vervolgens een hal in van een meter of zeventig hoog, waar het in ovens wordt bestookt met een gloeiend hete zandstorm. Door een klein kijkgaatje is het vuur met wervelende korrels zand te zien. Hier wordt alle stront kapotgeslagen zodat die zo volledig mogelijk verbrandt. De warmte die vrijkomt wordt benut door installaties in de buurt en wordt voor een deel omgezet in elektriciteit. Binnenkort wordt er ook warmte geleverd aan het warmtenet van Sliedrecht. De vrijgekomen gassen worden grondig gefilterd en de gezuiverde lucht verdwijnt door de schoorsteen naar buiten. Maar een deel van de stof blijft over als as die door lange buizen naar buiten wordt geleid, waar hij van bovenaf in twee silo’s van twintig meter hoog wordt gestort. Een halve silo fijn rood poeder per dag.
Onder een van de silo’s staat net een vrachtwagen. De slurf koppelt aan en vult de wagen. Hier gaat het rioolslib zijn laatste reis maken. Het wordt gebruikt als vulmateriaal in mengsels voor asfalt of mengsels om oude Duitse zoutmijnen mee vol te storten. Het rode poeder is namelijk een riskant goedje. Het is een mix van het zand uit de oven en alle stoffen uit het riool die niet wilden verbranden, in de vorm van zouten en silicaten. Je kunt er niks mee, want er kunnen zware metalen in zitten, zoals zink, lood en koper, afhankelijk van wat mensen in het toilet hebben gegooid. Zonde, want maar liefst een kwart van de as is juist het goedje waar de toekomst van onze beschaving aan hangt. Dat is het element dat wij zo onderhand wel goed kennen, een stof die ooit uit de bodem is gehaald, uit Drentse esgronden of uit Marokkaanse mijnen, en dat is fosfaat. Zo storten we ons kostbare fosfaat, een cruciale en eindige hulpbron, via het toilet in Duitse mijnen en nieuwe snelwegen, waar we het nooit en te nimmer meer uit zullen kunnen destilleren.
Hoeveel fosfaat is er eigenlijk nog in de wereld? Fosfaat komt overal voor, maar de reserves fosfaatrots zijn eindig en zijn zeer ongelijk verdeeld op aarde. De prognoses van een paar decennia geleden waarschuwden dat de reserves misschien wel binnen een halve eeuw op konden raken, vertelt Henk Breman in zijn tuin in Haarle. ‘Intussen denkt men eerder aan enkele honderden jaren. Maar zo zwart-wit is het natuurlijk niet. In de praktijk vinden ze wel nieuwe bronnen van fosfaat, want fosfaat is overal waar leven is geweest. Zelfs op de zeebodem. Het probleem is alleen dat winningen moeilijker worden en de concentraties steeds lager. Kunstmest wordt dus steeds duurder.’
‘In de praktijk vinden ze wel nieuwe bronnen van fosfaat. Zelfs op de zeebodem. Het probleem is alleen dat winningen moeilijker worden’
Marokko zal in dit scenario belangrijker worden dan Saoedi-Arabië ooit voor olie is geweest. Rabat weet heel goed dat het zijn zin zal krijgen, of het nu gaat om de Westelijke Sahara of om migratie richting de EU, en de rijkdom zal er toenemen. Maar voor de landen zonder fosfaat is afhankelijkheid nooit gunstig, zegt de chemicus Mohamed Takhim. ‘Ook niet voor Europa. De pandemie en de oorlog in Oekraïne laten zien dat Europa te afhankelijk is van import. Vier jaar geleden kostte fosfaat 250 euro per ton, nu is dat 750 euro of zelfs meer, afhankelijk van de samenstelling.’
Takhim woont en werkt in België, maar is geboren in Marokko, sterker nog, in het fosfaatstadje Khouribga, van waar hij de eindeloze afvalbergen kent die het landschap ruïneren. Maar de ergste vervuiling gebeurt bij de verwerking, weet hij. Niet alleen bevat fosfaatrots zware metalen, ook blijft er heel veel chemisch afval over als je er kunstmest van maakt. De reactie met zwavelzuur leidt tot enorme hoeveelheden fosforgips die opgeslagen of geloosd moeten worden. Elke kilo fosfaat betekent zes kilo vervuild afval, dat zelfs radioactief kan zijn. ‘In Europa is het daarom al jaren verboden. Maar maakt het voor de oceaan uit in welk land dit afval wordt geloosd?’
Voor Marokko is fosfaat gunstig, dat erkent Takhim direct. ‘Het levert deviezen op en banen. En met ocp hebben ze een professioneel, transparant bedrijf in huis. Maar de huidige technologie maakt het helaas niet mogelijk om het duurzaam genoeg te doen, of het nou in Marokko is of in Florida. De technologie stamt nog uit de jaren zestig, er moet heel hard iets veranderen. Maar financieel kan dat niet uit en daarom gebeurt er in de hele wereld niets.’
Takhim heeft zich daarom gestort op wat volgens hem de enige oplossing is: hergebruik van fosfaat. ‘Het beste wat Europa kan doen om zelfstandiger te worden en import te verminderen, is iets gaan doen met rioolslib. In slibas zit 26 procent fosfaat. Dat is net zo geconcentreerd als fosfaatrots. Maar tot op heden wordt het behandeld als vervuild afval. Het is frustrerend.’ Takhim heeft daarom een nieuw proces ontwikkeld om fosfaat terug te winnen uit slibas. De gepatenteerde methode heet Rubiphos (Recovery of Urban Biological Phosphate) en hij gaat op dit moment met zijn eigen bedrijf ttbs langs bij slibverbrandingsinstallaties om een proefopstelling op te zetten. ‘Europa produceert per jaar een miljoen ton slibas, dat is 20 tot 25 procent van wat we nodig hebben. Dit is echt een substantiële oplossing. Bedenk dat we stikstof gewoon kunnen terugwinnen uit de lucht, later. Maar als je fosfaat op maakt… dan is het voor altijd op. We moeten de cirkel gaan sluiten.’
Takhim heeft gelijk, zegt Josien Ruijter. Namens de hvc-groep is zij bezig om verschillende technologieën van Takhim en anderen te testen en op fabrieksschaal uit te proberen, samen met snb in Moerdijk. ‘Sinds we slib niet meer mogen verwerken op het land, eind jaren tachtig, wordt het inderdaad vooral gezien als afval en dat is jammer. Het levert warmte op, en je kunt er fosfaten uit halen. Misschien zelfs nog ijzer en aluminium. De techniek is echt kansrijk. Vorig jaar hebben we een onderzoek afgerond, in samenwerking met Takhim. We weten dat het kan. Maar het is niet makkelijk op de schaal van zulke grote verbrandingsinstallaties. En wat moeten we doen met de as waar het fosfaat uit is en waarin de concentratie zware metalen dus nog groter is geworden? Met die vragen gaan we nu aan de slag.’ Ruijter kijkt intensief mee in Hamburg, waar Remondis dit jaar de eerste fabriek gaat opstarten die fosforzuur van slibas gaat maken. Als die succesvol draait, dan is dat niet minder dan een revolutie. ‘Wij mikken op 2026 om te beginnen, afhankelijk van vergunningen en dergelijke.’ Als het aan Takhim en Ruijter ligt, zullen de andere slibverbranders in Europa volgen.
Uiteindelijk gaat het niet alleen om het rioolslib. We zullen ook onze manier van verbouwen en bemesten moeten veranderen om überhaupt nog een toekomst na te laten aan de volgende generaties. We zullen kringlopen zo goed mogelijk moeten sluiten, dat wil zeggen: grondstoffen zo veel mogelijk opnieuw gebruiken en hergebruiken. Dat geldt niet alleen voor fosfaat, integendeel, maar fosfaat laat wel zien waarom dit zo urgent is. ‘Maar we moeten niet te snel roepen dat kringlooplandbouw een oplossing is’, zegt Henk Breman. ‘Het heeft een prijs. Minder of geen krachtvoer van elders halen betekent een lagere productiviteit van vee, minder mest en dus lagere gewasopbrengst. Het inkomen van de boer zal dalen, dus het kan alleen als de samenleving meer voor voedsel wil betalen.’
Breman loopt naar zijn buurman, Gert-Jan van Voorst, veehouder. Tot een paar jaar geleden moest hij nog flink bemesten met dierlijke mest, vertelt de boer. ‘Ik had zestig stuks melkvee en die hebben naast krachtvoer veel zwaar bemest Engels raaigras nodig voor een goede opbrengst. Ik ben nu over op een minder intensieve bedrijfsvoering. Ik heb nu een camperplaats en ik heb alleen nog maar pinken. Vijftig jonge koeien die ik laat insemineren en dan exporteer als ze drachtig zijn. Ik hoef nu veel minder te bemesten. En met precisiebemesting, daar laat ik in augustus een bedrijf voor komen, kan ik nog meer mest besparen.’ Het is meteen te zien aan de begroeiing, vult Breman aan. Die wordt direct veel diverser. ‘Kijk, hier staat ridderzuring, daar staan paardenbloemen. Voor het opgroeien van de vaarzen is dat niet zo belangrijk.’ Het scheelt veel mest, maar de samenleving moet er wel voor zorgen dat dit financieel uit kan.
Uiteindelijk vergt dit een mondiale herverdeling, zegt Breman. ‘We slepen nu met voedsel en diervoeder over de aarde. Er loopt een stroom nutriënten van arm naar rijk.’ Nutriënten zijn duur. En de oorlog in Oekraïne maakt dit nog duidelijker zichtbaar. In een aantal arme landen versnellen de huidige prijsstijgingen alleen maar een ramp die zich geleidelijk al veel langer aan het voltrekken is. Voor de toekomst van de voedselvoorziening is het cruciaal om ons af te vragen hoeveel kunstmest we ons nog kunnen permitteren.
‘Oliver Hunnay uit Leuven heeft onderzocht of we de huidige wereldbevolking kunnen voeden en tegelijkertijd de klimaatverandering kunnen beperken tot twee graden temperatuurstijging’, zegt Breman. ‘Zijn conclusie is dat het kan – maar dan moet de bevolking stabiliseren. Dat lukt alleen als de armste landen zich sociaal-economisch kunnen ontwikkelen, want alleen dan gaat het kindertal naar beneden. Daarvoor moet de landbouw zich ontwikkelen en moeten de opbrengsten er stijgen tot minstens vier ton graanequivalenten per hectare. Dat kan alleen met mest van buiten, met kunstmest dus, want het natuurlijke productieniveau van graan zonder mest is hooguit 1,7 ton per hectare. En bij ons zal niet alleen de productie van vee, maar waarschijnlijk ook die van de akkers naar beneden moeten. We moeten van maximale opbrengst overstappen op optimale opbrengst. Alleen dan kan onze landbouw duurzamer worden.’
En de verre toekomst? Breman is even stil. ‘Fosfaat zal hoe dan ook steeds duurder worden en dat zal meer strijd in de wereld gaan opleveren.’ De gevolgen van de Russische oorlog zijn wat dat betreft een ernstige waarschuwing. ‘Stikstof kun je ook maken met groene energie, of uit de lucht halen met vlinderbloemigen. Maar dan wordt de volgende voedingsstof de beperkende factor. En dat is P.’ Fosfaat dus. ‘Dat is niet te maken. Dat zit niet in de lucht. Dat zul je ergens uit de grond moeten halen. Als je dat niet doet, gebruik je fosfaten die nog uit het verleden in de grond zitten. In Nederland is dat niveau hoog, dus dat kan even, maar uiteindelijk zal de opbrengst onherroepelijk weer gaan dalen naar het natuurlijke niveau van vijfhonderd tot zeventienhonderd kilo graan per hectare. Iets anders is fysiek onmogelijk. Je kunt je grond verrijken, maar verrijking veroorzaakt altijd verarming elders. Uiteindelijk is dit dus een verdelingsvraagstuk.’
Dit artikel is mede mogelijk gemaakt door het Fonds Bijzonder Journalistieke Projecten
Gerelateerde artikelen
- Circulaire zonnepanelen uit Nederland (De Groene Amsterdammer)
- Tegeltuinen, Jacques Ellul en de invloed van techniek (podcasts)
- Nederland volledig vegan: het kán (De Groene Amsterdammer)
- Hete hangijzers in het voedselsysteem (1) - knutselen aan planten (Foodlog, De Groene Amsterdammer)
- Hoe Hollandse zaadbedrijven de wereld veroverden (De Groene Amsterdammer)
Gebruikte Tags: afrika, armoede, duurzaam, economie, groei, landbouw, natuur, techniek, voedsel