De Groene Amsterdammer 10 (8 maart 2017)
De overbodige klasse van Overvecht
Amsterdam-Zuidoost, de Haagse Schilderswijk, Kruiskamp in Amersfoort, Hatert in Nijmegen, Rivierenwijk in Deventer. Waarom zitten er zoveel mensen thuis die wel degelijk wat kunnen? Ik heb onderzoek gedaan in mijn eigen wijk, Utrecht Overvecht, om daar te stuiten op een wijdverbreid fenomeen: de overbodige klasse.
- Lees ook: Wat is kerk? (overig)
Als Nederland een klas met dertig leerlingen was, deden vijftien van hen al het werk. Acht waren er te jong om te werken, en zes te oud. Er waren twee ambtenaren, één bouwvakker, tweeënhalve zorgverlener en nul boeren. Er was er maar één officieel geregistreerd als werkloos.
Een land terugbrengen tot de proporties van een klas maakt de verhoudingen tastbaar. Bas Haring doet het in zijn boek Waarom cola duurder is dan melk. Maar het blijven natuurlijk gemiddelden. In werkelijkheid is Nederland niet overal gemiddeld. Misschien is die ene werkloze leerling wel geconcentreerd op één plek. Wat zou er gebeuren als ik mijn eigen wijk, de Utrechtse wijk Overvecht, zou verkleinen tot een klas?
Overvecht is wat je noemt een ‘krachtwijk’. Een wijk met veel groen, goed bereikbaar, met een groot winkelcentrum waar je gratis kunt parkeren. Maar ook een anonieme en arme wijk, met veel sociale problematiek, waar de te ruime parken worden afgewisseld met eindeloze blokken grijze flats. Meer dan 34.000 mensen wonen hier in een typische jaren-vijftigwijk die idealistisch is begonnen maar intussen is verworden tot de moeilijkste klas van de school.
Als Overvecht een klas was met dertig leerlingen zaten er maar dertien witte Nederlanders in. Er waren zeven Marokkaanse, drie Turkse en een Surinaamse of Antilliaanse Nederlander. Dan waren er nog drie andere niet-westerse migranten en drie westerse, zoals Poolse of Griekse. O ja, er zat nog iemand stilletjes in de hoek, een ongedocumenteerde. Waarschijnlijk een halve tot hele leerling, maar niemand wist dat precies.
Driekwart van de klas woonde in een sociale huurwoning. Bijna zes kwamen uit een bijstandsgezin. Vijf leerlingen voelden zich sociaal geïsoleerd. In de werkzame leeftijd waren er negentien. Niet dat ze allemaal betaald werk deden, want er zaten ook huismoeders tussen, om maar wat te noemen. Bij die negentien hoorden ook een paar leerlingen die wel werk hadden, maar niet genoeg, of alleen tijdelijk. En er waren er dik vier die helemaal geen baan konden vinden en officieel als werkzoekend ingeschreven stonden. Meer dan een vijfde van de potentiële beroepsbevolking.
Het zou geen makkelijke klas zijn. Een derde van de volwassen leerlingen had geen diploma van ten minste mbo-niveau. Er was ook veel ziekteverzuim. Sterker nog, het was de ongezondste klas van Nederland, gemeten naar zorgkosten per hoofd.
En toch. Iedereen in deze klas zou iets kunnen. Juist omdat veel leerlingen uit landen kwamen waar praktische vaardigheden hoog aangeschreven staan, zouden er veel zijn die auto’s kunnen repareren, knippen, tuinieren, schoonmaken, babysitten of pizza bakken. Ze wilden ondernemen, klussen, broodjes maken en geld verdienen.
Maar er zou iets heel vreemds aan de hand zijn. De tafeltjes in deze klas zouden allemaal tegen elkaar aan geschoven staan, maar de meeste leerlingen keken niet naar elkaar. Ze zouden met hun hoofd gericht zijn naar de muur of naar het raam. Ze keken elkaar niet aan en ze werkten niet samen. Wat zou er zijn?
Op oude foto’s ziet het winkelblokje waar we wonen er idyllisch uit. Groenteboer, bakker, slager, kruidenier, traditioneler kan het niet, compleet met blozende blonde kindertjes. De tijden zijn veranderd. Niet alleen de blonde kinderen, ook de winkels zijn goeddeels verdwenen. Er zijn amper huurders voor te vinden. Wij huren er eentje, maar we hebben er een woning van gemaakt. Op de rechterhoek zit een wasmachine-opslag. Op de linkerhoek een kantoortje van de woningcorporatie.
Alleen naast ons zit nog een Marokkaanse bakker, maar dan wel eentje die geen brood meer verkoopt sinds zijn broer, die daadwerkelijk bakte, de wijk heeft genomen naar Marokko. De winkelier leeft vooral nog van de verkoop van pizzabroodjes en blikjes Red Bull aan scholieren. Een groot deel van de dag hangt hij over de toonbank, naar buiten te staren, naar de servetjes en broodzakjes die in de koude wind over het plein dwarrelen.
Om het grote plein heen staan zes grijze laagbouwflats van vier hoog. Ze hebben de uitstraling van een Wit-Russisch kledingmagazijn, de verf bladdert van de balkons. Op een derde verdieping staat een vrouw de was op te hangen, een ander scheldt in een vreemde taal haar kind uit dat niet uit de speeltuin wil komen. Onder een auto ligt iemand te klussen. Twee jongens op hun scooter komen, zonder helm, de hoek om scheuren.
Zoals dit plein zijn er vele in de wijk. Alles is opgebouwd uit vergelijkbare stempels, standaardblokken die bestaan uit rechte ‘dreven’, waar tienhoogflats, vierhoogflats, eengezinswoningen, parken, scholen en winkels in dezelfde verhoudingen bij elkaar zijn geplant. Toch zijn er plaatsen van ontmoeting en gezelligheid. Zoals de weggeefwinkel, in een leegstaande ruimte onder in een van de flats. Het is een gezellig winkeltje in een betonnen hok, en het bijzondere is: alles is gratis. Kledingrekken, boekenplanken, kasten met servies, speelgoed en schoenen staan dicht opeengepakt, met daarbij een koffiehoek met bar. De wachtrij bij de deur, vijf minuten voor openingstijd, laat zien dat deze winkel in een behoefte voorziet.
Een Koerdische vrouw schenkt koffie voor twee Marokkaanse vrouwen die net hebben ingeslagen en nog even blijven zitten voor een praatje. ‘Ik ben heel erg blij met deze winkel’, zegt de medewerkster. ‘Het is echt goed voor me. Ik zat altijd thuis. Ik dacht, ik ben een beetje gek. Maar deze mensen zijn familie. Ik weet nu, ik ben niet gek. Nou ja, een beetje gek, maar niet zo erg.’
‘Stilte mensen!’ roept een Nederlandse man. Iedereen praat gewoon door, want hij roept dit altijd als het weerbericht op de radio langskomt. Met zijn autisme is hij geknipt voor een belangrijke taak: de duizendstukjespuzzels natellen. Een vriendelijke Syrische man sorteert de nieuw binnengekomen kleding. Hij komt elke week, om Nederlands te leren. Een van de dragende krachten is een Nederlandse vrouw. Ze is chronisch vermoeid, maar dit werk kan ze precies aan.
‘Deze mensen zijn familie. Ik weet nu, ik ben niet gek. Nou ja, een beetje gek, maar niet zo erg’
De winkel voorziet dus niet alleen in een behoefte aan spullen. Hij voorziet nog meer in een behoefte aan gemeenschap, aan werk. Er zijn al zo veel instanties en loketten waar je hulp kunt krijgen. Maar de grootste nood in deze wijk is dat mensen niemand hebben om iets voor te mogen doen.
Weggeefwinkel, Utrecht Overvecht
De grote vraag die ik mezelf al tien jaar stel, sinds ik hier ben komen wonen, is: waarom gebeurt dit niet vaker? Als de weggeefwinkel laat zien dat mensen in de rij staan om te mogen ruilen, niet alleen spullen maar ook arbeid, waarom doen we dat verder dan zo weinig? Dan heb ik het vooral over betaald werk, want vrijwilligerswerk alleen gaat dit probleem niet oplossen. Waarom bedrijven mensen hier zo weinig economie met elkaar? Iedereen die ik ken, tot aan de meest depressieve ongedocumenteerde, kan iets, al is het tegels leggen. Maar economische betrekkingen onderling zijn er amper, en dat is een belangrijke oorzaak voor het gebrek aan sociale cohesie.
In de internationale betrekkingen heet dat de McDonald’s-these: landen waar McDonald’s aanwezig is, voeren bijna nooit oorlog met elkaar, doordat handel een gemeenschappelijk belang creëert. Wie met elkaar handelt, heeft baat bij een goede relatie. Ik zou deze these willen terugbrengen tot wijkniveau: mensen die broodjes bij elkaar kopen, zorgen voor hun buurt. Maar tja, die broodjes halen we tegenwoordig dus bij een grote vestiging van de McDonald’s op het winkelcentrum, met een baas die helemaal niets met de buurt heeft.
Wie ik niet meer tegenkom in de weggeefwinkel is Padi, een Afghaanse vriendin. Dat is goed nieuws. Ze was hier namelijk vooral omdat ze geen baan kon vinden. Ondanks haar intelligentie, haar goede Nederlands en haar eindeloze solliciteersessies. Een tijdje geleden kwam ze dan toch afscheid nemen. ‘Ik ben aangenomen! Ik heb een fulltime baan gekregen bij de Burger King. In Amsterdam!’
Goed nieuws voor onze vriendin, maar wat betekent dit voor de wijk? Het zou me niet verbazen als de McDonald’s in Overvecht zijn werknemers uit Amsterdam haalt. Uit een interview onder veertig winkeliers in Overvecht blijkt dat slechts twaalf van hen een binding met de wijk hebben. Zeven hebben er slechts zakelijk contact met de buurt, voor 21 winkeliers is de binding met de buurt totaal afwezig. Padi of Pietje Puk, het zal de Burger King een zorg zijn, zolang er per uur maar vijftig klanten worden afgewerkt.
Er zijn sowieso weinig banen in de wijk. Uit onderzoek van de gemeente Utrecht blijkt dat er net iets meer is dan één baan per drie Overvechters – overigens nog geflatteerd door een groot industrieterrein, dat fysiek en psychologisch weinig met de woonwijk te maken heeft. Er is, kortom, veel te weinig werk in de wijk.
De kernvraag – waarom zitten er zoveel mensen thuis die wel degelijk wat kunnen? – is niet alleen relevant voor mijn eigen wijk. Ze is relevant voor alle laagopgeleiden op onze nationale arbeidsmarkt. Terwijl de werkloosheid onder academisch geschoolden in Nederland ruim drie procent is, is dat onder laagopgeleiden tien procent en onder mensen zonder beroepsopleiding zelfs vijftien procent. En ook als ze werk hebben, is hun arbeidszekerheid veel lager. Een vijfde van hen heeft ‘precair werk’, dat is een combinatie van een laag loon en een tijdelijk contract. Dat schreven het cpb en het cbs deze zomer in een gezamenlijk rapport over de onderkant van de arbeidsmarkt.
Dit verhaal gaat dus niet alleen over Overvecht. Het gaat over Amsterdam-Zuidoost, het gaat over de Schilderswijk, het gaat over Kruiskamp in Amersfoort, Hatert in Nijmegen en Rivierenwijk in Deventer. Overal waar mensen geconcentreerd zijn die niet mee kunnen komen met de eisen van de dynamische, flexibele kenniseconomie brokkelt de economische zekerheid af. Dat levert niet alleen lage inkomens op. De economische basis van het samenleven valt uit elkaar.
In de professionele keuken van Trajectum, de vmbo-school in Overvecht, staan negen mannen en een vrouw verwoed te kneden in balletjes deeg. ‘Vandaag gaan jullie je eigen deeg uitproberen’, zegt Majid Agrandi, pizzabakker van beroep. ‘Bloem, water, gist, en verder mogen jullie het zelf weten. Olie, suiker, wat je wilt. Ik wil dat jullie ervaren hoe het voelt, hoe het rijst, hoe het leeft. En daarna gaan we proeven wat het verschil is. Jullie moeten niet een receptje uit je hoofd leren. Bij deeg kun je proeven of het met liefde gemaakt is, dat is echt waar.’
De deelnemers hebben de horecatheorie al achter de rug en zien er met hun schorten en mutsen professioneel uit. De een is dat ook al bijna en kneedt zelfverzekerd een geheim deegrecept bij elkaar. De ander is nog niet zo ver en gluurt af en toe naar zijn buurman hoe het ook al weer moet. Maar ze zijn gemotiveerd, want ze weten: als ze dit met succes afronden, hebben ze een baan. Gegarandeerd.
Is dat een grap? Nee. Agrandi lacht als ik hem ernaar vraag. ‘Het is echt waar. Ambachtelijke pizzeria’s zijn heel populair, maar er is een groot tekort aan mensen. Ik merk het zelf, ik kan voor mijn eigen zaak geen goede mensen vinden. Weet je waarom?’ Hij buigt zich naar me toe. ‘Volgens mij vinden mensen het te min. Ze hebben allemaal pijn in hun rug, of ze zijn moe. Het is wel begrijpelijk, ze krijgen met een uitkering bijna net zo veel.’
Toch moeten er goede mensen te vinden zijn, dacht Agrandi. Hij stapte naar DOK030, een coöperatie die ondernemerschap in Overvecht wil stimuleren, en ontwikkelde een eigen opleiding. Veel pizzeria’s wilden meedoen, vertelt Mohamed Elkarouni, een van de trekkers van het project. ‘En het bijzondere is: we hebben niet op ervaring geselecteerd. We doen dit omdat we mensen aan het werk willen helpen die in de bijstand of de WW zitten of geen startkwalificatie hebben. We hebben puur geselecteerd op motivatie.’
Het project wordt medegefinancierd door de gemeente en een paar fondsen, maar vooral gedragen door DOK030. ‘Het geheim’, zegt Elkarouni, ‘is dat we aan de andere kant beginnen. We zoeken eerst waar de vraag ligt, en dan gaan we daar mensen voor opleiden. Als de eerste ronde klaar is, gaan we meteen door met tien nieuwe mensen. En daarna gaan we koffieautomaatmonteurs opleiden. Echt waar, de vraag is groot, maar een opleiding ervoor bestaat niet.’
‘Ze nemen liever een stagiaire van achttien, die kost niks. Het enige wat ik kan krijgen is een nulurencontract’
Er is een overeenkomst tussen de deelnemers: ze zijn allemaal te duur om een baan te krijgen. De een (34) heeft een ROC-opleiding tot houtbewerker gevolgd. ‘Maar er is geen werk, omdat steeds meer door machines wordt gedaan. Er gaan alleen maar mensen uit.’ Een ander (46) is te oud. ‘Ik kom nergens meer binnen. Ik ben nu in de zorg gerold, begeleiding van ex-daklozen, maar ze willen me geen vast contract geven. Ik ben gewoon te duur.’ En zelfs nummer drie (29), golfleraar, kan niet meer werken. ‘Ze nemen liever een stagiaire van achttien, die kost niks. Ik heb heel veel gesolliciteerd, ook in de horeca, maar het enige wat ik kan krijgen is een nulurencontract.’
Het werkt heel eenvoudig, zegt Paul de Beer, arbeidseconoom aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Activiteiten waarvan de productiviteit niet zo snel stijgt, worden steeds duurder ten opzichte van activiteiten waarvan de productiviteit wél snel stijgt.’ In een autofabriek kun je met dezelfde ploeg tegenwoordig veel meer auto’s maken dan vroeger. Dat stuwt de lonen omhoog. ‘Maar voor een uitvoering van Beethoven, of voor onderwijs of zorg, heb je nog steeds net zo veel mensen nodig als voorheen. Toch zullen de lonen mee moeten stijgen, om competitief te blijven. Met andere woorden: die diensten worden steeds duurder.’
Veel van deze minder te innoveren diensten worden geleverd door de overheid. Daar betalen we belasting voor. ‘Dat is niet erg, want met het geld dat we op de steeds goedkopere consumptiegoederen besparen, kunnen we precies de duurdere diensten betalen.’ Maar er is een knelpunt. ‘We moeten wel bereid zijn om die stijgende belastingen te betalen. En daar zit de crux: dat willen de meeste mensen niet.’ Met de economische groei neemt dus de druk toe om de publieke sector steeds verder uit te kleden. Dit heet de ziekte van Baumol, genoemd naar de Amerikaan William Baumol die dit al in de jaren zestig voorspelde.
In de particuliere sector werkt het eigenlijk hetzelfde. ‘Als arbeid duurder wordt, stimuleert dat de automatisering. Steeds meer bedrijven hebben daarom de koffiejuffrouw vervangen door een automaat.’ Dat hoeft niet erg te zijn, want ook die koffieautomaat moet door iemand gemaakt worden, of gerepareerd. Dat is waar de mannen van DOK030 op willen inspelen. Maar dat positieve effect werkt niet helemaal. Juist in de technisch op te schroeven sectoren gaat steeds meer van de winst naar eigenaars van de techniek erachter, de software en het staal. ‘In economische termen: de kapitaalquote stijgt ten opzichte van de arbeidsinkomensquote. Steeds minder van het totale inkomen vloeit naar de mensen die de arbeid leveren.’
Zijn er oplossingen voor de ziekte van Baumol? Niet echt. Je kunt ervoor zorgen dat lonen meer uit elkaar kunnen lopen. Door mensen zichzelf te laten verhuren als zzp’er bijvoorbeeld. Of door zwart werk – onderschat dit niet in dit soort wijken – wat meer door de vingers te zien. Of door belasting op arbeid te verlagen, en het minimumloon. Doen we dat niet, dan zal arbeid met de stijging van de productiviteit alleen maar meer onder druk komen te staan. Dat geldt met name in specifieke sectoren. Zeker, er komen ook banen bij, elders. Maar niet op alle opleidingsniveaus.
Het effect is keihard te zien in het gewone wijkleven. Er is grote vraag naar mensen die met ouderen willen werken, maar er is geen geld voor. Er is grote vraag naar mensen die het plastic op het plein willen opruimen, maar ook dat kan niemand betalen. Er moeten alleen maar mensen uit, klaagt zelfs de boswachter die geen uren genoeg heeft om de natuur net buiten Overvecht goed te onderhouden.
Maar dit geldt ook voor kappers, winkeliers, restauranthouders, muziekdocenten, welzijnswerkers, bakkers, kunstenaars, al die beroepen die belangrijk zijn voor de werkgelegenheid én voor het sociale leven in een wijk. Ze houden met moeite het hoofd boven water, of niet. Dan moeten ze maar wat anders doen, zeggen economen vrolijk. Maar dat is precies wat een groot deel van de 4260 werkzoekenden in Overvecht niet kan. Ze hebben een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. Je kunt ook zeggen: onze dynamische kenniseconomie heeft ze niet meer nodig. Ze zijn een overbodige klasse geworden.
Een van de scholen die wordt bevolkt door kinderen van de overbodige klasse is de Pouwerschool. Op de praktijkschool in Overvecht heerst een vrolijke bedrijvigheid in de lokalen om de aula heen. Ze hebben hier een heuse winkelstraat nagebouwd om scholieren klaar te stomen voor werk. Echte klanten uit de buurt kunnen komen voor eenvoudige kopieerklussen, fietsreparatiewerk, een kopje koffie of tweedehands spullen. Allemaal oefenruimte voor de leerlingen.
Een meisje met hoofddoek staat vandaag bij de kopieerbalie. ‘Kopieer deze voor mij!’ commandeert een andere scholier haar, een jongen met opkomend snorretje. ‘Denk aan je leerdoel hè’, zegt docent Katlijn van der Haagen tegen het meisje. ‘Vandaag zou je de jongens vertellen dat je alleen kunt helpen als ze het netjes vragen.’
Tegen mij: ‘Dit zijn kinderen met een IQ tussen de 60 en de 80. Zij kunnen niet leren uit een boek. Ze kunnen wel werken, heel goed zelfs, maar ze moeten wel leren hoe ze moeten functioneren in de maatschappij.’
Met de term overbodige klasse sla je de spijker op z’n kop, zegt Van der Haagen. ‘Onze minister van Onderwijs wil dat de startkwalificatie voor een baan omhoog gaat. Maar bij ons op school hebben we tweehonderd leerlingen die niet eens niveau 1 hebben, basisschoolniveau. De gedachte is dus duidelijk: die zijn niet zo belangrijk. Vroeger kon je als gezel een vak leren bij een meester, op een school of op een bouwbedrijf. Ook als je niet goed boeken kon lezen. Een vakman die een jochie klaarstoomt om aan het werk te gaan, waar doen we dat nog?’
We zijn gaan zitten aan de koffietafel midden in het kringloopwinkeltje, dat vol staat met oude boeken, kleine tafeltjes, kitscherig servies en andere spulletjes. Twee meiden die te veel herrie maken, worden door Van der Haagen terechtgewezen. ‘Meiden, nu is het genoeg geweest, er zijn klanten!’
Als stagebegeleider ziet Van der Haagen hoe goed haar leerlingen kunnen werken. ‘De groenteboeren, de Hema’s, de Etossen, die willen hen wel. Maar het echte probleem komt daarna. Ze kunnen geen contract geven, zelfs niet als er subsidie is. De regels zijn te streng, de papiermolen is te ingewikkeld. Waarom helpen we die bedrijven niet om deze mensen aan te nemen?’ Vaak mág een bedrijf ze niet eens aannemen. ‘Neem nu de dagbesteding bij ouderen. Hier in de wijk zitten zoveel ouderen die zich vervelen. Wij hebben kinderen met engelengeduld, die prima voor ze zouden kunnen zorgen. Maar het mag niet, want ze hebben geen startkwalificatie!’
Volgens Van der Haagen zijn er best oplossingen te verzinnen: ‘Denk aan al die vaklui die werkloos thuis zitten, of te oud zijn om te werken. De Turkse kapper, de Syrische fietsenmaker. Waarom bouwen we niet één groot leerwerkbedrijf waar we ze koppelen aan deze kinderen? Wij zien dat serieus zitten, wij kunnen hier de begeleiding wel van doen.’
Dat kost wel geld ja. ‘Maar betalen gaan we sowieso. Al deze kinderen gaan de uitkeringen in als we niets doen.' Niet alleen in Overvecht, maar ook in Rotterdam-Noord, Amsterdam-West, Maastricht-Noordoost, Spangen, Woensel en alle plaatsen waar de overbodige klasse zich heeft verzameld. Het gaat over het hele leger aan mensen, in het hele land, wereldwijd, die wel iets kunnen maar voor onze economie totaal overbodig zijn geworden. 'Het gaat de maatschappij kapitalen kosten. Volgens mij kunnen we dat beter aan de voorkant uitgeven.’
De minister benadrukt daarentegen dat we allemaal permanent moeten leren, dat we diploma’s moeten stapelen. Op weg naar een slim, vaardig en creatief Nederland, zoals ze zegt. De boodschap is duidelijk, zegt Van der Haagen: ‘Als je daar niet in kan meekomen, dan doe je er eigenlijk niet toe.’
Gerelateerde artikelen
- Circulaire zonnepanelen uit Nederland (De Groene Amsterdammer)
- Tegeltuinen, Jacques Ellul en de invloed van techniek (podcasts)
- Vrije ruimte uithakken (Karavaan der Zotten)
- Hoe Hollandse zaadbedrijven de wereld veroverden (De Groene Amsterdammer)
- 'Gastvrijheid mag je nooit uitbesteden' (overig)
Gebruikte Tags: armoede, economie, overvecht